De Indische afdeling van de NSB

Er waren inderdaad NSB’ers in Nederlands-Indië. De Indische afdeling van de NSB begon zich eind 1933 te ontplooien.
Na een bezoek van Mussert in 1935 steeg de aanhang van de Indische NSB behoorlijk; op haar hoogtepunt in 1937 telde ze ongeveer 5000 leden.
In tegenstelling tot de NSB in Nederland nam de Indische NSB een gezagsgetrouwe, dus anti-Japanse houding aan.
Daarnaast was van racisme in nationaalsocialistische zin nauwelijks sprake, wat aangetoond wordt door het feit dat vele gemengde bloedigen,
zogenaamde Indo’s, lid waren van de NSB. In Indië was de NSB veel meer een ultranationalistische groep mensen,
die Indië als kolonie voor Nederland wilden blijven behouden.
Toch verloor de NSB eind jaren dertig veel van haar leden toen duidelijk werd dat zij zich steeds meer op raszuiverheid richtte
en een onderscheid maakte tussen vol- en halfbloed Nederlanders. Veel Indische Nederlanders zegden hun lidmaatschap op.
Daarnaast was de keuze voor Duitsland voor velen onaanvaardbaar. In mei 1940 telde de Indische NSB nog maar 1100 leden en zo’n 680 begunstigers.

NSB: een verboden vereniging

Op 9 mei 1940 besloot de Indische regering dat de NSB voor bestuursambtenaren een verboden vereniging werd.
H. Colijn, de toenmalige minister van Koloniën en minister-president, had er steeds al op aangedrongen dat de regering in
Indië in navolging van Nederland maatregelen zou nemen tegen de NSB-ambtenaren.
Gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh had dit geweigerd op grond van de redenering dat de Indische NSB
geen gevaar voor de openbare orde vormde en loyaal tegenover het gouvernement stond. Na de Duitse aanval op
Nederland gaf de gouverneur-generaal op 10 mei het bevel om alle Duitsers in Nederlands-Indië ter internering op te pakken.
Op dezelfde dag nog werd in Bandoeng het kringhuis van de NSB bestormd en werden vijftien NSB’ers gearresteerd.
In de dagen die volgden werden personen opgepakt die verdacht waren lid te zijn of te sympathiseren met de NSB.
De NSB’ers werden het doelwit van een ware haatcampagne onder de bevolking en de Nederlandstalige pers in Indië.
Er deden allerlei geruchten de ronde dat de NSB in Indië een vijfde colonne vormde die samenzwoer met de Duitsers
teneinde zich meester te maken van het land. Het oppakken van NSB’ers gebeurde dan ook in
een sfeer van achterdocht en willekeur. Mensen die een hekel hadden aan hun buren konden dezen aangeven;
onder de gearresteerden bevonden zich verschillende mensen die nooit lid waren geweest van de NSB.
Tekenend is het verhaal van J.E. Stulemeyer, die op Java in militaire dienst was en nooit lid was geweest van de beweging,
die door zijn buurman werd aangebracht nadat deze hem, teleurgesteld na het bericht dat de koningin naar Londen was uitgeweken,
had horen zeggen ‘Nu komen die moffen binnen en neemt de koningin de benen!’. Stulemeyer zou pas in 1946 worden vrijgelaten.

Vrouwelijke NSB’ers

Vanaf 19 mei werden ook vrouwen aangehouden. In totaal zijn er 32 ‘NSB’sters’ gearresteerd. Hoeveel mannelijke NSB’ers er in
totaal zijn opgepakt is niet precies bekend, vermoedelijk meer dan vijfhonderd. Een groot deel van de leden en symphatisanten van de
Indische NSB, die in mei 1940 zoals gezegd 1100 leden en 680 sympathisanten telde, bleef dus op vrije voeten.
De vermogens van alle leden en begunstigers werden in beslag genomen nadat ze oneervol uit hun functies waren ontslagen.
De vrouwelijke NSB’ers werden in eerste instantie met hun kinderen gedetineerd in de kazerne van Banjoebiroe op Java.
Daar zaten zij opgesloten met Duitse vrouwen en hun kinderen. Later werden zij
ondergebracht in een groot huis te Saltiga. Ook de mannelijke NSB’ers werden in eerste instantie samen opgesloten met Duitsers.
Na tijdelijke internering in onhygiënische en soms van ratten krioelende loodsen en barakken, werden de gevangenen in permanente
kampen geïnterneerd. Op Java waren er drie van zulke kampen: Ngawi voor Oost-Java, Ambarawa op Midden-Java en het eilandje Onrust voor West-Java.
Met name de kampomstandigheden op Onrust, waar de NSB’ers zaten opgesloten met de Duitsers, waren zeer slecht.
Nadat de NSB-gevangenen op Onrust bij de gouverneur-generaal een klacht hadden
ingediend over de slechte behandeling en over het feit dat ze geïnterneerd waren met Duitsers,
werden op 31 mei 132 NSB-gevangenen naar Ambarawa gebracht. Tachtig potentieel gevaarlijk geachte NSB’ers, de zogenaamde ‘onverzoenlijken’,
werden van Onrust naar het fort te Ngawi overgebracht. Ook in Ngawi waren de omstandigheden niet aangenaam: het fort verkeerde in verwaarloosde
toestand en de gevangenen kregen in eerste instantie weinig te eten. Vele gevangenen waren op losse gronden opgepakt en maanden verstreken zonder
dat er een justitieel verhoor plaatsvond.

NSB’ers naar Suriname

Van de NSB’ers die in Ngawi geïnterneerd waren, werden 132 mannen, die als het meest staatsgevaarlijk werden beschouwd, uitgezocht
om naar Suriname te worden vervoerd. Daaraan toegevoegd werden veertien NSB’ers die in de gevangenis te Cheribon zaten.
146 Mannen werden zo op 21 januari 1942 met het motorschip Tjisedane naar Suriname getransporteerd. Op het schip bevond zich een bom.
De bemanning had het bevel om bij een eventuele aanval van Japanse, Duitse of andere oorlogsschepen, zichzelf, de passagiers en
de mariniers met reddingsboten in veiligheid te brengen. Het schip met de gevangenen moest vervolgens tot ontploffing worden gebracht.
Na een voor de gevangenen helse tocht kwam op 21 maart 1942 het motorschip in Suriname aan. De gevangenen werden ondergebracht in
de gevangenis ‘Nieuw-Amsterdam’. Na een half jaar werd het
merendeel van de gevangenen overgebracht naar het kamp de ‘Joden-savanne’. Een klein deel werd opgesloten in Fort Zeelandia.
In het kamp de Joden-savanne waren de gevangenen onderworpen aan
dwangarbeid, mishandeling en vervuiling. Op 4 november ondernamen vier van hen een vluchtpoging.
Twee van de vier, L.K.A. Raedt van Oldenbarnevelt en L.A.J. van Poelje, werden op 6 november zogenaamd op de
vlucht neergeschoten. Uit onderzoeken, na de oorlog ingesteld, blijkt echter dat van een vlucht geen sprake was.
De gevangenen, die in Suriname vastzaten, werden pas op 15 juli 1946 vrijgelaten.
Per motorschip ‘Boissevain’ werden zij naar Nederland verscheept. Van de 146 gevangenen keerden er 137 terug. In
Nederland kregen de meesten van hen een rood paspoort uitgereikt, wat inhield dat ze de eerste jaren het land niet mochten verlaten.
Op 7 mei 1947 kondigde de luitenant-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië een amnestiebesluit af voor alle personen die in het
vooroorlogse Indië tot staatsgevaarlijk geachte organisaties behoorden of ervan verdacht werden de vijand steun te hebben verleend.
Met dit besluit kwam formeel een einde aan de strafweg van deze groep Indische NSB’ers.

Gedrag van NSB’ers in Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting.

De Japanners vielen op 1 maart 1942 Java binnen. Op 8 maart werden de militairen, die de bewaking van Ambarawa vormden, krijgsgevangen gemaakt.
De NSB-gevangenen gingen na een tijdje naar huis en probeerden hun oude beroep weer op te pakken.
Dit lukte veelal niet door de vijandige houding van de blanke bevolking. De meeste NSB’ers werden eind 1942 tegelijk met de overige Europeanen geïnterneerd.
Binnen de interneringskampen werd nauwelijks onderscheid gemaakt tussen leden van de NSB en niet-leden.
Het grootste deel van deze NSB’ers heeft zich tijdens de internering behoorlijk gedragen.
Een aantal NSB’ers gaf zich uit voor Duitser en werd samen met de in 1940 door de Nederlanders
geïnterneerde Duitsers en enkele onderdanen van Europese landen, die niet met Japan in oorlog waren
of als bondgenoten aan zijn zijde streden, overgebracht naar een aantal bergoorden in Midden-Java. Deze NSB’ers deporteerde men
na de capitulatie van Japan samen met de Duitsers naar Duitsland.
In het interneringskamp Tjimahi viel een aantal NSB’ers op door hun aanmatigend gedrag en hun pogingen om bij de Japanners in het gevlei te komen.
Eind 1944 werden deze NSB’ers (zo’n veertig in
getal) samen met de zogenaamde ‘Pagi’-groep, een groep Indische Nederlanders die bereid waren deel te nemen aan de opbouw
van de ‘Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer’ en als Indonesiërs aanvaard wilden worden, vrijgelaten.
De NSB’ers kregen van de Japanners diverse functies op economisch gebied.
Na de Japanse capitulatie keerden de meeste Indische NSB’ers met normale transporten naar Nederland terug.
Enkelen werden als verdachten op beschuldiging van collaboratie of verraad in groepsverband naar Nederland overgebracht.
Op een enkel geval na werden de NSB’ers niet geïnterneerd. De Indische NSB’ers hadden zich over het
algemeen niet schuldig gemaakt aan verraad of collaboratie, in tegenstelling tot velen van hun Nederlandse partijgenoten.
De meesten waren tijdens de Japanse bezetting geïnterneerd zodat van de mogelijkheid tot daadwerkelijke collaboratie ook nauwelijks sprake kan zijn geweest.
Deze NSB’ers werden in Nederland gelijkgesteld met NSB’ers in Nederland die voor mei 1940 hun lidmaatschap hadden opgezegd;
deze groep werd in Nederland niet vervolgd.


Bron:Buitenkampkinderen,opgestuurd door E.R.Vreede