Hr_Kuinen
In gesprek met Dhr.Kuin,hieronder zijn verhaal

Mijn korte DETA ervaring.

Het begon een maand voor de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949. Ik was nog soldaat miliciën van het KNIL bij 101 Transportcompagnie als vrachtwagen chauffeur. De meest wilde verhalen deden de ronde over het voortbestaan van het KNIL. Iedereen vertelde maar wat en deed er een schepje bovenop. De meest positieve geruchten waren:”Het KNIL kan niet opgedoekt worden, het is een leger!”, weer een andere groep riep:“We worden overgeheveld naar de TNI” en nog een groep riep:“Neen we gaan naar Negri Blanda”. Eindelijk kwam een week voor de daadwerkelijke datum van de overdracht een einde aan de speculaties. Op een buitengewoon appèl, gehouden in de Djokjakazerne te Jakarta, waar de 101e transportcompagnie van het KNIL was gelegerd, werd bekend gemaakt door kapitein Boon, dat in verband met de souvereiniteitsoverdracht, het KNIL zou worden opgeheven. Ongeloof en teleurstelling heersten alom na deze mededeling. Hij vervolgde zijn betoog met dat hij zeer tevreden was over onze inzet voor Hare Majesteit, maar dat we toch moesten kiezen voor de drie opties te weten:

1. Demobiliseren en op eigen kosten naar Nederland;
2. Overgaan in TNI-dienst met de belofte, dat men daar als officier kon beginnen;
3. Demobiliseren, een contract tekenen bij DETA tegen een dagloon van fl.1,50 om ingezet te worden in een bouwproject op Nieuw-Guinea.

Voor het beroepspersoneel was een aparte regeling ingesteld. Zij konden overgaan naar de Koninklijke Landmacht met behoud van alle emolumenten.
Het eerste punt was voor de meesten geen optie. Niemand had zoveel geld om die dure reis te bekostigen en bovendien wisten de meesten niet, wat zij in Holland konden verwachten. Velen hadden immers geen familie waarop men kon terugvallen (er waren Steurtjes1 bij) en bijna niemand had een behoorlijke (vak)opleiding genoten. Weliswaar hadden we de sekola djongkok2doorlopen, maar dat was ruim onvoldoende om een bestaan in Holland op te bouwen. Vooral omdat we niet eens wisten hoe Nederland eruit zag. Op school hadden we wel aardrijkskundeles gehad over Hoogezand, Sappemeer enzovoorts, maar de meesten onder ons hadden er geen notie van waar dat lag, laat staan dat men op de hoogte was van de omstandigheden in Nederland. Vooral omdat ook zij kampten met de problemen na de Duitse bezetting.
Het tweede punt was natuurlijk vragen om moeilijkheden Eerst schiet je de peloppors overhoop, om dan daarna te zeggen: ”Sorry, ik ben nu je commandant, dus luister nu naar mij, want ik ben jullie pelotonscommandant!“ zagen de meesten ook niet zitten. Dus bleef voor het overgrote deel van ons optie drie over, als de beste van de drie slechte. We hebben ons massaal gemeld bij het immigratie bureau en kregen daar een visum dat ons toestond het grondgebied van Nieuw Guinea te betreden. Dit visum was ondertekend door dhr. Rijke, maar werd niet eerder afgegeven voordat het contract met de DETA was ondertekend.

Alle militaire spullen moesten worden ingeleverd en van de karige soldij dat we overhielden, werd “burger”spullen aangeschaft om niet geheel naakt verscheept te worden naar Nieuw Guinea. Tjelana pèndeks, bloesjes, ketsschoenen(gympies), tikars etc.werden ingekocht. Ons werd ook aangeraden kookspullen en zaklampen mee te nemen, die waren in Nieuw Guinea niet te koop of slecht verkrijgbaar. Nadat het benodigde was aangeschaft en de immigratieformaliteiten waren afgehandeld, werden we ingescheept in Tandjong Priok. Voor zover mijn geheugen me niet in de steek heeft gelaten werden we geëmbarkeerd op de “Karossa”, een van de KPM-boten in de Archipel. Toen alles was ingeladen en de gangway ingehaald, blies de scheepstoeter driemaal, ten teken dat we zouden afvaren.We vertrokken uit de haven en terwijl de horizon langzaam uit het zicht verdween, kreeg je toch een onbestemd gevoel in je buik, dat je nooit eerder heb gehad. Waarschijnlijk was het heimwee. De vraag kwam in je op, of je het land ooit weer terug zou zien! Voor de meesten van ons was het antwoord dus: “Nooit !”

Karossa1

Data van de Karossa.

Via Soerabaja, Sorong en Manokwari, kwamen we na een reis van ongeveer twee weken in Hollandia-haven aan. De reis op zich was niet veel bijzonders. De enige afleiding die we hadden was in Soerabaja. Toen we daar voor anker lagen gooide iemand voor de grap een kussen in zee en prompt kwam er een haai boven water, hapte naar het kussen en trok het mee de diepte in. Een tijdje later kwam het weer boven drijven, omdat het dier het kussen blijkbaar toch niet lekker vond. Verder was het een doffe ellende aan boord want wij van de DETA club, mochten blij zijn, dat we als dekpassagier vervoerd werden. Op het voordek sliepen we naast elkaar met nauwelijks twintig centimeter tussenruimte. De breedte van een tikar was het domein waarop je aanspraak kon maken en aan het voeteneind een bundel met kleren en de nodige spullen. Wel moest je ervoor zorgen, dat er een looppad open bleef. De hutten bleven voor ons taboe, want die waren gereserveerd voor de beter gesitueerden zoals KNIL militairen (beroeps) met hun gezinnen; ambtenaren en hoogwaardigheidsbekleders. Maar we mogen niet klagen, want we hebben de bersiaptijd overleefd, hebben eten en een baan bij “Het Gouvernement”. Om de tijd te verdrijven werd veel kaarten gespeeld zoals tjap dji ki, een soort eenentwintigen en pentol, ofwel domino. Voor de rest van de dag zat je duf voor je uit te staren totdat het tijd werd om naar bed te gaan. Zelfs corveediensten hoefden we niet te doen. Als het donker werd genoot je nog even van de voorbij zwemmende vissen, die een groen, fluorescerend spoor achterlieten. En voor de rest was het tidoer-makan-tidoer.

Bij aankomst in Hollandia-haven was de opvang redelijk goed geregeld. Op de ‘houten’ aanlegsteiger stond een employé van de DETA die zich als Stevens bekend maakte. Hij deelde ons in groepen in en liet ons per GMC-truck naar het Kloofkamp vervoeren. Na een hobbelige rit van ongeveer tien minuten, over een hobbelige, geïmproviseerde weg -waarschijnlijk door de Amerikanen aangelegd-, passeerden we een baileybrug over een drooggevallenrivier. Op het plein in het Kloofkamp aangekomen, werden we voor een kerkje uitgeladen en werden we door diezelfde heer Stevens per quonsethut ingedeeld. Mijn “hut”was nummer twee. Het kamp bleek een “kazerne” van het KNIL te zijn waarin we tijdelijk werden ondergebracht. Ook veldbedden stonden reeds klaar en konden we zonder moeite ons tampatje in orde maken. Wat een verschil met de keiharde tikars die we aan boord van de Karossa hadden gebruikt. Eindelijk kon je behoorlijk slapen, hoewel…..af en toe werd je geplaagd door njamoeks (muggen), die per toeval onder de klamboe terecht kwamen! En aangezien ik malaria tropica heb gehad, was ik als de dood voor die beestjes. Een paar maanden later beleefde ik nog een leuke verrassing. Mijn zuster die getrouwd was met een adjudant van het KNIL en twee kinderen had, kwam ook in het Kloofkamp te wonen met haar gezin. U zult begrijpen, dat ik daarna een leven had als een prins.

Een deel van onze groep werd ondergebracht in een houten loods aan de Oranjelaan, die door vorige groepen DETA-jongens was opgezet. Zij hadden het slechter getroffen want ze lagen er wel met tweehonderdman in. Je kunt je voorstellen dat het er altijd rumoerig was.

Toen we onze slaapplaats hadden ingericht en het eten op hadden, het eten was geen drie gangen diner, maar het was te eten, kwam de heer Stevens ons vertellen, dat we ons de volgende morgen op een bepaald tijdstip en plaats moesten melden, om te horen waar we werden ingedeeld. Die plaats werd later tot “Bonte Dorp” gedoopt. Inmiddels was het donker geworden en had het weinig zin meer, om de omgeving nog te verkennen. Dus kwamen de muziek instrumenten tevoorschijn en werd er krontjong en Hawaï muziek gespeeld. Tien uur begon het licht te knipperen, ten teken dat het tijd werd om naar bed te gaan en direct daarna, werden de lichten gedoofd. Ja, ja, we hadden de weelde van elektrisch licht via een generator van de Genie, maar toen het licht was gedoofd, was het pikke donker. Gelukkig hadden we zaklantaarns, want die had je hard nodig als je naar de wc wilde. De quonsethutten aan de rivierkant waren op palen gebouwd en zijn verbonden met houten looppaden. De hoogte van de paden ten opzichte van de begane grond bedroeg een meter, dus als je misstapte had je kans dat je er niet heelhuids van afkwam. Maar de zaklamp had nog een andere functie. De fanatieke gokkers gebruikten het als verlichting voor hun kaartspel. Het probleem was alleen de batterijen. Als die uitgeput waren wisten we (nog) niet waar we nieuwe konden kopen. Gelukkig had ik een knijpkat en was ik niet afhankelijk van batterijen.

Het was half zeven de volgende morgen en nog donker, toen wij, de baroe’s, op pad gingen om op tijd bij de betonnen platen in het “Bonte Dorp” te zijn. Van het Kloofkamp was het maar een paar minuten lopen, dus waren we snel ter plaatse. De plaats bestond uit betonnen platen die door de Amerikanen waren gestort . Vermoedelijk hebben hier quonset hutten op gestaan. Even later kwam de opzichter met twee voormannen aan en stelden zij zich aan ons voor als Davies en Bloem of Bloemhart, daar ben ik niet zo zeker van. Onze namen werden afgeroepen met direct daarachter de functie en/of het vak dat men moest vervullen. Jahreis en ik werden ingedeeld bij de pneumatische drillboor. Onze taak was gaten te boren in de harde betonplaten om houten staanders van de toekomstige huisjes in te plaatsen. De overigen kregen opdracht om onder leiding van Davies, de ploegbaas, bouwmaterialen op te halen. Hij maakte eerst een praatje met ons en tevens werd onze ‘werkkleding’ uitgedeeld bestaande uit 1 jeans overhemd, 1 spijkerbroek en een paar gymschoenen. Toen kwam iemand van de Genie om ons, de boorbloeg, uit te leggen, hoe het allemaal werkte. Na de uitleg werd de dieselmotor gestart en de compressor in werking gesteld. We begonnen te boren en schrokken ons te pletter van de herrie, die daarvan afkwam, maar op den duur raakte je eraan gewend.Wij van de boorploeg hadden qua werk het minst getroffen, want je stond de hele dag in de bandende zon en na afloop van de werkdag waren we nog doof als een kwartel en stond je na te trillen van het geratel van de boor, maar wie daarop let was een kniesoor. Het was pas de eerste dag dus had je tijd nodig om eraan te wennen. Na een week was je eraan gewend en had je nergens last van. Ook bleek na een week, dat het soldij van het KNIL riant was in verhouding tot het karige loon van DETA. Het loon was net genoeg om een bioscoopje te pikken voor één gulden en de rest ging op aan sigaretten en extra aanvulling voor de maaltijden. Toko Gansia en toko Makasser zijn door ons “rijk” geworden. Later hebben we onze maaltijden verrijkt met zelf geschoten maleo’s een vogelsoort of kroonduiven. Berucht is de koetoe maleo. Wanneer zo’n beest geschoten is moet je een poos wachten voordat je het beest meeneemt, omdat het stikt van de luizen (koetoes). Als de vogel dood is verlaten ze vanzelf het lichaam. Als desert werd, als je geluk had, matoavruchten gegeten. Het is een soort kale ramboetan en smaakt er ook een beetje naar.

Maleo-standing

matoa_tree

Maleo vogel en Matoa vruchten

Het werk op zo’n ratelende pneumatische boor, was erg geestdodend en eentonig. Terwijl je zo met het werk bezig was, gingen de gedachten toch uit naar een andere baan. Het liefst werd je miljonair, maar dat was slechts dagdromen. Sparen kon je immers niet van je riante salaris! Maar ja, je zat toch vast aan het contract van een jaar dus daar moest je het voorlopig mee doen. Het saaie werk werd gelukkig, bijna dagelijks, onderbroken door een jongen, die op gezette tijden met zijn jeep langs kwam om ijs te verkopen. Hij had een koelkast uit de dump gesjouwd en gangbaar gemaakt. Daarna had hij een jeep uit de eerder genoemde dump gesleept en maakte het weer ‘rijdende’. Toen het geheel gereed was, reed hij zo langs alle werkplaatsen en verkocht als eerste ijscoman zijn handeltje. Het laat zich raden dat hij in een mum van tijd was uitverkocht. Hoe de man heette weet ik helaas niet meer.

Tijdens het bouwen van de huisjes deed zich een levensgevaarlijk incident voor. Een van de bouwers en nu weet ik niet zeker of het Frans Sopacua was of de jongste van de gebroeders van der Star, kreeg de opdracht een diagonale steunbalk van de geraamten weg te slaan terwijl het dak er reeds op stond en het metselwerk nog niet was uitgevoerd. Bij het wegslaan daarvan kwam het hele dak met het plafond, met donderend geraas naar beneden. Het geluid was zelfs boven de herrie van de pneumatische boor uit te horen. Ik heb de boor onmiddellijk stop gezet en ging samen met mijn maat, kijken wat er aan de hand was. De schrik sloeg ons om het hart toen we het zinken dak met plafond op de grond zagen liggen en gekreun onder het dak vandaan kwam. Met z’n allen hebben we het dak opgetild en gelukkig kwam de jongen er ongedeerd vandaan.

Uitgaansleven kende men in Hollandia bijna niet. Het vertier zocht men meestal in jagen en vissen. Een keer per week was er bioscoop. De films die er gedraaid werden, waren Amerikaanse films van Gene Autry, John Wayne, Esther Williams met Bathing beauty en de Andrew sisters.

Verder had je het Slockershuis waar we liever niet naar toe gingen. Het was een soort bar dancing waar de mariniers en DETA-jongens vaak met elkaar aan de stok kregen. In augustus escaleerde het tot een grote rel. De djago’s Jansen Schipper, Blondeel en trawanten. hebben het tegen de mariniers opgenomen. Hoe het verder afgelopen is weet ik niet. Later kwam er enige uitbreiding in de vorm van een bar-restaurant aan de haven die door Danny Kloet. Later is het van Omlo geworden. In culinair opzicht was er voor ons ook weinig te beleven. Alleen ‘Bang’ Amat had aan de haven een oude legertent omgetoverd tot warung, waar hij vissoep met rijst verkocht, voor ons een delicatesse, maar ons budget liet niet altijd toe, om van zijn kookkunst te kunnen genieten.

Toen de huizen in het Bonte Dorp gereed waren mochten wij met zes man in een van de huisjes onze intrek nemen. Van de quonsethutten in het Kloofkamp verhuisden we naar een woning die we zelf hadden gebouwd. Het huisje dat wij betrokken hebben we “Dennelust” genoemd. Dat was natuurlijk feest, vooral omdat we de veldbedden mochten meenemen, huisraad hadden we niet. Dit werd later ondervangen door kastjes te timmeren van tengellatten en hardboard, zodat we onze spullen toch redelijk konden opbergen.

Detaboys-woning

Dit zijn de door ons gebouwde huizen in het Bonte dorp aan de Oranjelaan. De Ruyter, Kempff, Hoofsteder, Jahreis, Valk en ik, hebben in het tweede huis van achter gewoond.

Omdat mijn taak als pneumatische boorman erop zat, werd ik overgeplaatst en werd ik tevens bevorderd tot ploegbaas van een ploeg, die tot taak had, de weg tussen Hollandia en Kota Baroe steenvrij te maken. Een van de jongens Blondeel, was bij mij in de ploeg ingedeeld. Voor zover ik me herinner was het de “bouwmaker” (tegenwoordig zouden we de bodybuilder hebben genoemd) die betrokken was bij de relletjes in het Slockershuis.

Om ons te controleren of we wel aan het werk waren reed Ir.Van Dam(me) regelmatig met zijn Landrover voorbij. Toen ook dat karwei geklaard was, werd ik in de timmerwerkplaats van Ten Nageldraad aan de Oranjelaan, te werk gesteld. Ik noemde hem “Teneinderaad” want de man was nogal negatief ingesteld, maar van hem heb ik wel het timmervak geleerd.

Intussen probeerde ik mijn droom waar te maken en heb met een paar maten een GMC uit de dump gesleept. Ik wilde namelijk een transportbedrijf oprichten om zand, wat hoognodig was in de bouw, te vervoeren. Het gouvernement betaalde goed en ze hadden veel zand nodig.

De vrachtwagens lagen hoog opgestapeld voor het grijpen op de door de Amerikanen achtergelaten dumps en geen hond keek ernaar om. Ik koos eentje uit met een kiepinstallatie en sleepte het naar een vrije betonnen plaat voor ons huisje en heb het daar op vier lege olievaten gezet, om het te reviseren. Op een dag, toen ik onder de truck aan het werk was, begon het hele gevaarte heen en weer te bewegen. Ik schrok me een bult, want ik dacht, dat de tonnen het zouden begeven! Als een haas schoot ik onder de truck vandaan en stond te trillen op mijn benen van de schrik. Achteraf bleek, dat het een lichte aardschok was. Overigens zonder ernstige gevolgen. Na een week of wat, was het voertuig gereed en heeft het de keuring met goed gevolg doorstaan, bij inspecteur van Tongeren. De weg stond nu open om een eigen bedrijf(je) te beginnen. Enige proefritten met het voertuig gemaakt waarbij een proefrit bijna in een catastrofe eindigde. Het stuur werd tijdens het rijden geblokkeerd, omdat de Amy’s een beweegbare lip op het draaiend gedeelte van het stuur en een vaste op de kolom hebben vastgelast. Er zaten twee gaten in om een hangslot erin te kunnen hangen als een soort stuurslot. En dat terwijl ik net de helling afreed met een paar bochten erin. Ik had een paar kinderen achterop de laadbak dus je kunt je voorstellen dat ik behoorlijk in de rats zat. Intussen had ik ontdekt, wat het euvel was en heb ik tijdig de blokkering kunnen opheffen. Gelukkig hebben de kinderen niets gemerkt en bleven ze rustig doorzingen. Een duik in de ravijn met de desastreuze gevolgen is ons gelukkig bespaard gebleven.
Voordat ik het bedrijf oprichtte, werden er chauffeurs bij de politie gevraagd. En aangezien ik geen zin had langer bij DETA te blijven, hebben Jahreis en ik ons opgegeven. Bovendien had ik alle benodigde rijbewijzen. Al eerder heb ik geprobeerd om weg te komen en had me opgegeven voor de marine keuring. Helaas werd ik afgekeurd voor mijn “strijkijzers”ofwel platvoeten. Later werd ik wel goedgekeurd voor Korea, maar dat is een ander verhaal. Het voertuig heb ik overgedragen aan een van de woongenoten.

Om kort te gaan, we werden aangenomen bij de Algemene Politie als agent 1 VSD en posthuiscommandant. We werden gelegerd in de politiekazerne bij Base G en daar heb ik via Jahreis, de familie Stovee leren kennen, die ons beiden in de kost nam. Zij waren een tante en oom van Jahreis. Mijn nieuwe taak was met een DAF-truck de politie naar patrouille gebieden te rijden en ’s avonds een soort busdienst in stand houden voor de agenten die wilden passagieren in Hollandia- haven. In die periode ontstond ook het onwaarschijnlijke verhaal van “Mien” met de bokkenpoten.

Dit waren in vogelvlucht mijn herinneringen over de DETA tijd. Ik ben me ervan bewust, dat de herinnering mij hier en daar in de steek laat en ieder aanvulling hierop juich ik dan ook toe.

1 Steurtjes waren (wees) ‘kinderen’ die door Pa van der Steur werden opgevangen in zijn internaat

en daar werden opgevoed
2 Lagere School

© 2010 Herbert Kuin